Vraag over het gebruik
Andere vraag

Interesse?

Wenst u meer nieuws, basisinformatie en sectorinformatie over arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht en loonfiscaliteit?


Activiteiten die verenigbaar zijn met werkloosheidsuitkeringen

Commentaar op rechtspraak - 03/03/2021
-
Auteur(s): 
Terra Laboris


In een vonnis van 4 september 2020 onderzoekt de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel de voorwaarden voor de uitoefening van een toegelaten activiteit voor de cumulatie met de werkloosheidsuitkeringen, waarbij het tegelijkertijd gaat om mandaten binnen vennootschappen en vzw’s.

De feiten

Een sociaal verzekerde stelt beroep in bij de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel tegen een beslissing van de RVA van 11 september 2018 die hem heeft uitgesloten van de werkloosheidsuitkeringen sinds 4 september 2011, met terugvordering vanaf 1 juli 2015 en uitsluiting voor een periode van zes weken. Deze beslissing wordt genomen op grond van de artikelen 44, 45 en 45bis van het organiek koninklijk besluit, waarbij hem een activiteit van bestuurder van een vzw wordt verweten, zonder voorafgaande aangifte.

Dezelfde dag wordt een tweede verzoekschrift ingediend tegen een andere beslissing van de RVA waardoor hij vanaf 28 november 2016 wordt uitgesloten, met terugvordering vanaf die datum en uitsluiting voor een periode van tweeënveertig weken, opnieuw op grond van de artikelen 44 en 45 van het organiek koninklijk besluit, waarbij hem hier een zelfstandige activiteit als bedrijfsleider van een cvba en van een andere vzw wordt verweten en tot slot de hoedanigheid van werkend vennoot van een andere cvba.

Voorgeschiedenis

De betrokkene had in het verleden het voorwerp uitgemaakt van een eerste uitsluitingsbeslissing, bevestigd door een arrest van het arbeidshof, dat destijds een activiteit als bedrijfsleider van een van de twee hoger vermelde vzw’s beoogde. Deze eerdere beslissing heeft uitwerking op 23 december 2013.

Vervolgens heeft hij een formulier C1 ingediend, waardoor hij een wijziging van zijn persoonlijke situatie (gezin) aangaf en waarin hij de uitoefening van een bijkomstige activiteit of de hulp aan een zelfstandige niet vermeldde.

Er werd beslist om een onderzoek te voeren en uit de verslagen blijkt dat de betrokkene actief is gebleven, in verschillende vormen (bestuurder van een vzw, bedrijfsleider van een cvba en van een andere vzw, alsook de uitoefening van een zelfstandige activiteit in hoofdberoep als werkend vennoot van een andere cvba gedurende enkele maanden). Dit onderzoek heeft aanleiding gegeven tot de beslissingen waartegen beroep werd ingesteld.

De beslissing van de rechtbank

De rechtbank brengt de situaties in herinnering waarvan aanvaard wordt dat ze verenigbaar zijn met de werkloosheidsreglementering. Deze houden verband met de voorwaarde van het zonder arbeid zijn.

In de zin van artikel 45 kan de verboden arbeid worden verricht voor eigen rekening of voor een derde. De beoordelingscriteria zijn verschillend, waarbij de rechtbank vooral die betreffende de activiteit voor eigen rekening in herinnering brengt, die niet beperkt is tot het gewone beheer van eigen bezit. Er zijn drie voorwaarden vereist, namelijk (i) dat deze activiteit niet daadwerkelijk ingeschakeld is in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten en dat zij niet wordt uitgeoefend met een winstoogmerk, (ii) dat door de activiteit de waarde van het bezit in stand wordt gehouden of slechts in beperkte mate verhoogd en (iii) dat zij, door haar omvang, het zoeken naar en het uitoefenen van een betrekking niet in het gedrang brengt.

Verschillende situaties kunnen met deze vereisten geconfronteerd worden. Het betreft de mandaten (binnen een vzw of een vennootschap) alsook de vrijwillige activiteit.

Wat het mandaat in een vzw betreft, gaat het niet om een activiteit voor eigen rekening, aangezien de bedoelde activiteiten niet in strijd zijn met de rechtsvorm van de vereniging. Deze activiteit wordt beschouwd als een activiteit voor rekening van derden en deze wordt vermoed een bezoldiging of een materieel voordeel te hebben verschaft. Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door de kosteloosheid en de ontstentenis van een bezoldiging of een materieel voordeel dat kan bijdragen tot het levensonderhoud van de werkloze of van zijn gezin aan te tonen.

Het mandaat in een vennootschap is een activiteit voor eigen rekening, zelfs indien het geen inkomsten oplevert (dit bewijst niet dat er geen winstoogmerk is). Het is dus geen activiteit die beperkt is tot het gewone beheer van eigen bezit. Dit mandaat, zelfs onbezoldigd, is een economische activiteit die niet verenigbaar is met de werkloosheidsuitkeringen, voor zover de vennootschap een winstoogmerk nastreeft. De werkloze kan hier echter nog de ontstentenis van werkelijke activiteit van de vennootschap aantonen, die maakt dat hij er zelf ook geen had. De rechtbank herinnert er nog aan dat wordt aanvaard dat, zelfs indien de vennootschap actief was, de werkloze kan aantonen dat hij zijn vennootschapsmandaat geenszins heeft “uitgeoefend”. Zij voegt eraan toe dat de activiteit, zelfs indien deze beperkt en gratis is, daadwerkelijk is en de toekenning van de uitkeringen in de weg staat.

Tot slot laat het vrijwilligersstatuut het behoud van de uitkeringen toe indien de activiteit wordt uitgeoefend overeenkomstig de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers. Een voorafgaande aangifte is hier echter vereist. Ze moet bovendien door beide partijen worden ondertekend en bepaalde vermeldingen bevatten. De rechtbank voegt eraan toe dat deze aangifte kan worden geweerd indien zij wordt tegengesproken door gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens. De voorwaarden voor de uitoefening van deze vrijwillige activiteit zijn opgenomen in artikel 45bis van het koninklijk besluit werkloosheid.

De rechtbank overloopt vervolgens de verschillende grieven van de RVA. Hoewel de rol van de betrokkene binnen een vzw geen belemmering vormt voor de werkloosheidsuitkeringen, ziet de rechtbank het teken van de uitoefening van een activiteit echter onverenigbaar wat een cvba betreft waarin hij een sleutelrol heeft gespeeld, aangezien deze vennootschap effectief heeft gefunctioneerd. Hij lijkt de werkelijke beheerder ervan te zijn geweest, waarbij de rechtbank benadrukt dat, aangezien het een coöperatieve vennootschap betreft, in deze rechtsvorm, de vennoten over een echte controlebevoegdheid beschikken en belang hebben bij de goede gang van zaken. Deze activiteit werd reeds voorgelegd aan de arbeidsrechtbanken en werd gesanctioneerd door de bovenstaande beslissing van het arbeidshof. De rechtbank verwijt de betrokkene dat hij daaraan geen einde heeft gesteld en de notulen van een algemene vergadering integendeel zijn aanstelling als directeur bevestigen.

De rol die hij heeft gespeeld in een tweede vzw wordt aanvaard. Wat zijn rol als werkend vennoot in een andere bvba betreft die (eveneens) weerhouden wordt, merkt de rechtbank op dat het bewijs niet geleverd wordt door de sociaal verzekerde dat hij geen activiteit voor eigen rekening zou hebben uitgeoefend.

De beslissing wordt bevestigd wat de uitsluiting betreft. Betreffende de terugvordering aanvaardt de rechtbank niet de goede trouw van de betrokkene, gelet op de ontstentenis van aangifte tot drie maal toe (C1-formulieren) en de kennis die hij moest hebben van het cumulatieverbod tussen de uitgeoefende activiteit en de uitkeringen. De terugvordering wordt dus bevolen voor de gehele beoogde periode.

Wat de sanctie betreft, stelt zich de vraag nopens de herhaling. De rechtbank herinnert eraan dat zij binnen de door de reglementering bepaalde minimum- en maximumgrenzen rekening moet houden met de ernst van de tekortkoming, met de ontstentenis van bedrieglijk opzet en met de goede of kwade trouw.

De voorwaarden voor de herhaling zijn in casu vervuld, vermits de rechterlijke beslissing betreffende de eerste inbreuk dateert van voor die welke het voorwerp uitmaakt van een van de twee betwiste beslissingen, er sindsdien geen termijn van meer dan een jaar is verstreken en deze inbreuken onder het toepassingsgebied van dezelfde bepalingen van het koninklijk besluit vallen, namelijk de artikelen 44, 45 en 71. Bijgevolg neemt de rechtbank aan dat de duur van de uitsluiting niet korter mag zijn dan het dubbele van de vorige sanctie, dit wil zeggen twintig weken.

Belang van de beslissing

Deze zaak, die op 4 september 2020 werd beslecht door de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel, bevat verschillende lessen.

Ten eerste, de situaties die verenigbaar zijn met het ontvangen van werkloosheidsuitkeringen, gelet op de vereiste van het koninklijk besluit dat de werkloze zonder arbeid en zonder loon moet zijn. De rechtbank wijdt er een zeer actuele herinnering aan (met overvloedige verwijzingen naar recente rechtspraak).

Hij herinnert bovendien aan het onderscheid tussen de criteria die moeten worden toegepast voor het mandaat dat wordt uitgeoefend binnen een vzw of een vennootschap.

Wat de vzw betreft, dit wordt doorgaans beschouwd als een activiteit voor rekening van derden en moet beantwoorden aan de specifieke voorwaarden ervan, namelijk dat zij de werknemer geen bezoldiging of een materieel voordeel dat kan bijdragen tot zijn levensonderhoud of dat van zijn gezin mag verschaffen (elke activiteit die wordt verricht voor een derde wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel een dergelijke bezoldiging of een dergelijk materieel voordeel te verschaffen).

Een mandaat in een vennootschap wordt daarentegen beschouwd als een activiteit voor eigen rekening. Dit kan aanvaard worden, voor zover de uitgeoefende activiteit niet kan worden ingeschakeld in het economische ruilverkeer van goederen en diensten en zij beperkt is tot het gewone beheer van eigen bezit.

Het vonnis legt eveneens de nadruk op de voorwaarden waarin een activiteit kan worden uitgeoefend als vrijwilliger, waarbij het er hier aan herinnert dat een aangifte moet worden gedaan (specifieke aangifte), waarbij de voorwaarden van uitoefening onder dit statuut het voorwerp uitmaken van artikel 45bis van het organiek koninklijk besluit.

Tot slot is dit dossier de gelegenheid om de regels met betrekking tot de herhaling toe te passen, waarvan er in casu sprake is, vermits de rechtbank de vervulling van de drie vereiste voorwaarden heeft kunnen controleren, namelijk dat (i) de beslissing met betrekking tot de eerste inbreuk ter kennis werd gebracht voordat de tweede inbreuk werd gepleegd, (ii) deze tweede inbreuk niet meer dan een jaar na de eerste inbreuk werd gepleegd en (iii) de twee inbreuken onder het toepassingsgebied van dezelfde bepalingen moeten vallen.
Bron:  Arbrb. Brussel (Fr.), 4 september 2020, AR 18/5.422/A en 18/5.423/A