Vraag over het gebruik
Andere vraag

Interesse?

Wenst u meer nieuws, basisinformatie en sectorinformatie over arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht en loonfiscaliteit?


Wat zijn voor de uitkeringsgerechtigde de gevolgen van het delen van de woning met een illegaal verblijvende persoon?

Commentaar op rechtspraak - 16/04/2021
-
Auteur(s): 
Jérôme Deumer, Substituut van de arbeidsauditeur van Luik


De omstandigheid dat de persoon met wie de uitkeringsgerechtigde verblijft illegaal op het Belgische grondgebied verblijft en dus niet in staat is om financieel bij te dragen in de lasten van het gezin, stelt de rechter niet vrij van het onderzoek of de betrokkene, in concreto, al dan niet een economisch-financieel voordeel haalt uit deze situatie van samenleven om te bepalen of er al dan niet sprake is van samenwoning.

De feiten

Mevrouw D., moeder van drie kinderen, ontvangt een toeslag op de kinderbijslag voor eenoudergezin ten gunste van haar derde kind, geboren in 2013.

Krachtens de wet van 19 december 1939 werd de in het geding zijnde toeslag enkel toegekend aan de bijslagtrekkende die inkomsten genoot onder een door de wet bepaalde drempel, voor zover hij niet gehuwd is en geen feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, §2.

Het kinderbijslagfonds van mevrouw D., dat haar al bijna 3 jaar de toeslag voor eenoudergezin toekent, wordt op de hoogte gebracht van het feit dat zij sinds 2012 samenwoont met de heer B. Het fonds besluit daaruit dat mevrouw D. een feitelijk gezin vormt met de heer D., zodat zij geen aanspraak kan maken op deze toeslag. Het fonds beslist dus over te gaan tot terugvordering van de bedragen die werden toegekend als toeslag voor eenoudergezin sinds de geboorte van het kind.

Deze beslissing wordt betwist voor de arbeidsrechtbanken.

Hoewel mevrouw D. erkent effectief met de heer B. samen te wonen, blijkt dat laatstgenoemde zich in een situatie van illegaal verblijf op het Belgische grondgebied bevindt. Volgens mevrouw D. zou de omstandigheid dat zij samenwoont met een persoon die illegaal op het grondgebied verblijft haar geen enkel economisch-financieel voordeel kunnen opleveren aangezien de heer B. geen sociale uitkeringen of beroepsinkomsten kan genieten. Zij kan dus niet worden geacht een feitelijk gezin te vormen met de heer B.

Aangezien de arbeidsrechtbank het standpunt van mevrouw D. heeft gevolgd, tekent het kinderbijslagfonds hoger beroep aan tegen het vonnis voor het arbeidshof van Luik, om de reden dat de rechtbank volgens het fonds het begrip “feitelijk gezin” in de zin van de wetgeving inzake kinderbijslag zou hebben miskend.

De beslissing van het Hof

Het Grondwettelijk Hof moet uitspraak doen over het discriminerende karakter van artikel 56bis, §2 van de wet van 19 december 1939, in zoverre het de situatie van de gezinnen die bestaan uit twee partners waarvan een van beiden niet over bestaansmiddelen beschikt op identieke wijze behandelt, zonder een onderscheid te maken naargelang deze partner al dan niet regelmatig op het Belgische grondgebied verblijft.

In zijn arrest van 4 februari 2021 herinnert het Hof eraan dat het Hof van Cassatie in een arrest van 18 februari 2008 duidelijk had gesteld dat het “feitelijk gezin” in de zin van artikel 56bis, §2 van de wet van 19 december 1939 moest worden begrepen als het samenwonen van twee personen die de huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk en in onderling overleg regelen en hun respectieve financiële of andere bestaansmiddelen, al was het maar gedeeltelijk, in de gemeenschap brengen. Het Hof van Cassatie had eveneens verduidelijkt dat de omstandigheid dat een van beide personen geen inkomsten geniet, het bestaan van een feitelijk gezin niet uitsluit.

Om te beschouwen dat een uitkeringsgerechtigde zich in een situatie van samenwoning bevindt, waarvan het feitelijk gezin slechts een specifieke vorm vormt, herinnert het Grondwettelijk Hof eraan dat de gerechtigde niet alleen onder hetzelfde dak moet wonen als een derde en met deze persoon de huishoudelijke taken moet delen, maar ook een economisch-financieel voordeel moet halen uit het samenwonen met die derde.

Dit economisch-financieel voordeel bestaat niet noodzakelijk uit bijkomende financiële middelen, maar kan voortvloeien uit het feit dat de uitkeringsgerechtigde minder financiële lasten draagt, bepaalde kosten deelt of materiële voordelen geniet, wat leidt tot een besparing op de uitgaven. Deze besparing moet echter concreet zijn en niet hypothetisch.

Volgens het hof is de al dan niet regelmatigheid van de verblijfssituatie van de vermoede samenwonende dus geen relevant criterium om te besluiten tot het al dan niet bestaan van een economisch-financieel voordeel in hoofde van zijn partner, uitkeringsgerechtigde. Dit moet eigenlijk onderzocht worden.

Belang van de beslissing

Het begrip “feitelijk gezin”, dat voorkomt in de wetgeving betreffende de kinderbijslag, moet worden begrepen als de situatie van “samenwoning” waarnaar wordt verwezen in de werkloosheidsreglementering of inzake het leefloon.

Rekening houdend met de ontwikkelingen in de rechtspraak die zich de laatste tien jaar hebben voorgedaan, vereist de samenwoning thans de vervulling van drie voorwaarden: (1) de uitkeringsgerechtigde woont onder hetzelfde dak als een of meerdere andere personen, (2) de “huishoudelijke” aangelegenheden worden gezamenlijk geregeld, en (3) de uitkeringsgerechtigde haalt uit deze levenssituatie een economisch-financieel voordeel.

Wat deze laatste voorwaarde betreft, herinnert het Grondwettelijk Hof in het becommentarieerde arrest van 4 februari 2021 uitdrukkelijk eraan dat het loutere feit dat de levenspartner niet over financiële middelen beschikt of zelfs dat hij wettelijk niet in staat is om zich die te verschaffen omwille van zijn verblijfssituatie, de rechter niet vrijstelt van het onderzoek of de uitkeringsgerechtigde in concreto al dan niet een economisch-financieel voordeel haalt uit deze situatie van samenleven.
Bron:  GwH, 4 februari 2021, arrest 17/2021