Vraag over het gebruik
Andere vraag

Interesse?

Wenst u meer nieuws, basisinformatie en sectorinformatie over arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht en loonfiscaliteit?


Facebookberichten en dringende reden

Commentaar op rechtspraak - 15/09/2022
-
Auteur(s): 
Terra Laboris


In een vonnis van 9 juni 2022 herinnert de arbeidsrechtbank van Luik (afdeling Namen) eraan dat uitlatingen die worden gepubliceerd op sociale netwerken, gelet op de veelheid van mogelijke bestemmelingen, hun karakter van privéberichten verliezen en dat zij een dringende ontslagreden kunnen vormen.

De feiten

Een arbeider die als technicus in dienst is van een vennootschap in de regio van het Centrum wordt op 25 januari 2021 ontslagen om dringende reden. Hij heeft een anciënniteit van 32 jaar.

De dringende reden heeft te maken met uitspraken en foto’s die op Facebook zijn gepost.

In het bedrijf bestaat een ‘Facebookgroep’ met ongeveer 520 leden, waaronder voornamelijk werknemers van de fabriek, ex-werknemers en buitenstaanders. Het bedrijf heeft een “Beleid inzake het gebruik van sociale media” opgesteld voor zijn personeel. Dit moedigt het personeel aan om in te loggen en deel te nemen aan online-gesprekken. De aandacht wordt echter gevestigd op de geposte berichten. Werknemers worden aangespoord om blijk te geven van onderscheidingsvermogen en gezond verstand. Er wordt eveneens verwezen naar de ethische code van de vennootschap en de verplichting tot vertrouwelijkheid, eerbiediging van het privéleven en de intellectuele eigendomsrechten. De Facebookgroep is privé. Hij wordt niet beheerd door de vennootschap, maar door een voormalig personeelslid.

In januari 2021 vond een evenement plaats bij het bedrijf, waarvan foto’s werden genomen en gepost. Ze hebben met name betrekking op de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en een verantwoordelijke van een afdeling van de fabriek. Er worden kleinerende opmerkingen van verschillende personen aan toegevoegd. Sommige van deze opmerkingen zijn seksueel beledigend. Drie werknemers worden geïdentificeerd en ontslagen om dringende reden, waaronder een beschermde werknemer, voor wie de vennootschap een procedure tot machtiging tot ontslag instelt. De dringende reden wordt voor die laatste bevestigd door een arrest van het arbeidshof van Luik (afdeling Namen) van 25 mei 2021 (A.R. 2021/AN/54).

De eiser in de zaak die werd onderzocht door de arbeidsrechtbank van Luik (afdeling Namen) is een van de twee niet-beschermde werknemers die ontslagen werden ten gevolge van de betwiste feiten. Laatstgenoemde heeft op 20 april 2021 een procedure ingesteld.

De beslissing van de rechtbank

De rechtbank besluit uitgebreid in rechte, waarbij zij het juridische kader herhaalt dat van toepassing is op uitlatingen die worden gedaan op sociale netwerken, het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en het verbod op racistische uitlatingen en ongepast gedrag.

Wat de sociale netwerken betreft, verwijst zij naar het artikel van J. ENGLEBERT (J. ENGLEBERT, “La diffusion de certains messages sur les réseaux sociaux peut vous conduire devant une cour d’assises et vous valoir une peine de prison ferme”, Justice en ligne, 30 mei 2022 – >), waarbij zij wijst op het kennelijk overdreven karakter van de titel ervan, maar benadrukt zij dat het de verdienste heeft dat het de aandacht vestigt op de kwestie van de straffeloosheid van uitlatingen die worden gedaan op sociale netwerken.

De rechtbank verwijst naar de fundamentele waarborgen, namelijk artikel 8, 1° van het EVRM en artikel 22 van de Grondwet: de eerbiediging van het privéleven moet worden gewaarborgd tijdens de hele uitvoering van de overeenkomst.

Dit geheel van regels werd ondersteund door de Europese Verordening 2016/679 van 27 april 2016 (Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens). Deze heeft met name betrekking op de arbeidsrelatie. De rechtbank benadrukt dat hier twee regels tegenover elkaar staan, namelijk enerzijds het gezag van de werkgever en het ondergeschikt verband dat eruit voortvloeit en anderzijds het recht op de eerbiediging van het privéleven van de werknemers, dat het verbod inhoudt voor de werkgever om zijn gezag uit te oefenen over alle aspecten van zijn persoonlijkheid en zijn activiteiten. De werkgever kan dus instructies geven en de prestaties controleren, maar moet rekening houden met redelijke verwachtingen inzake de eerbiediging van het privéleven.

De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Cassatie van 9 september 2008 (Cass., 9 september 2008, nr. P.08.0276.N), alsook naar de rechtsleer betreffende de vraag (waarbij zij F. RAEPSAET, “Les attentes raisonnable en matière de vie privée”, J.T.T., 2011, p. 146 en F. KEFER, “La légalité de la preuve confrontée au droit à la vie privée du salarié”, La vie privée au travail, Limal, Anthémis, 2011, p. 21 citeert).

Deze rechtsleer (F. RAEPSAET, geciteerd) benadrukt dat de redenering van het Europees Hof voor de rechten van de mens in drie fasen verloopt. Men moet (i) zich afvragen of de ingeroepen feiten een privékarakter hebben (met het criterium van de redelijke verwachtingen van de werknemer betreffende de eerbiediging van zijn privéleven), (ii) nagaan, indien dit het geval is, of er een inmenging is geweest in het recht op bescherming van het privéleven en (iii), zo ja, de naleving van de drie voorwaarden onderzoeken: wettelijkheid, legitimiteit en evenredigheid. Alvorens de legitimiteit van de inmenging in het privéleven te onderzoeken, moeten de omstandigheden ervan worden onderzocht. Indien een persoon zich dus zelf publiekelijk heeft blootgesteld, kan hij geen absolute bescherming van zijn privéleven eisen. Wat de Facebookpagina’s betreft, verliezen de persoonlijke pagina’s hun privékarakter aangezien ze toegankelijk zijn voor een bijna onbeperkt aantal personen. Hetzelfde geldt voor een virtuele discussie tussen enkele gebruikers via “prikborden” of “statussen”, aangezien deze gesprekken, zelfs indien ze werden gevoerd binnen een beperkte groep deelnemers, zichtbaar zijn voor andere personen.

Het gebruik van sociale netwerken kan dus buiten het kader van het privéleven vallen (de rechtbank verwijst met name naar R.v.St., 28 november 2017, nr. 239.993). Op het niveau van de arbeidsgerechten wordt eveneens aanvaard dat de informatie die wordt gepubliceerd op een “openbare” Facebookpagina waartoe iedereen toegang heeft (of zelfs indien ze beperkt is tot “vrienden” en eveneens tot “vrienden van vrienden”) zijn privékarakter verliest. De informatie die enkel toegankelijk was voor de “vrienden” van de werknemer kon dus als openbaar worden beschouwd wanneer het aantal “vrienden” groot was of wanneer een aantal van hen deel uitmaakten van het personeel van de onderneming (Arbrb. Henegouwen (afd. Bergen), 27 april 2018, J.T.T., 2019, p. 402).

Dit geldt des te meer omdat de vorming van netwerken van vrienden en relaties (met "uitgebreide" vriendenlijsten) de verspreiding van informatie op een exponentiële manier voor gevolg zal hebben en dus volledig zal ontsnappen aan de controle van de auteur ervan (waarbij hier wordt verwezen naar de rechtsleer van C. PREUMONT, “Les médias sociaux à l’épreuve du droit du travail”, J.T.T., 2011, p. 354).

De werknemer heeft weliswaar recht op de eerbiediging van zijn vrijheid van meningsuiting, die wordt gewaarborgd door artikel 19 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM, maar die mag niet dienen om misdrijven te plegen, noch om derden te schaden en onder meer om zijn reputatie of zijn rechten aan te tasten, wat eveneens geldt in de arbeidsrelaties. Ook daden ingegeven door racisme of xenofobie worden bestraft door de wet van 30 juli 1981, waaraan strafsancties gekoppeld zijn.

De rechtbank herneemt enkele voorbeelden uit de rechtspraak, waarin werd aanvaard dat een dringende reden voor verbreking vormt (i) het feit dat een collega “de Arabier” en “de Marokkaan” wordt genoemd, (ii) het feit dat aan een collega een bericht wordt gestuurd dat een nieuwe collega bestempelt als “aap”, (iii) het feit dat men tegen een collega zegt dat hij “moet terugkeren naar Israël”, (iv) het feit dat een collega wordt bestempeld als “makak” en “zandneger” en (iv) het feit dat een collega wordt uitgenodigd om “bananen te gaan halen”.

Er wordt eveneens verwezen naar een arrest van het arbeidshof van Luik van 20 mei 2021 (Arbh. Luik, afd. Namen, 20 mei 2021, A.R. 2020/AN/42), dat heeft geoordeeld dat, zelfs zonder dat daaraan enige publiciteit werd gegeven, racistische uitlatingen in een privégesprek op Messenger een dringende reden waren, onder meer wegens het feit dat het een strafbaar feit betreft en dat de werkgever wel moet reageren op deze reactie. Het arbeidshof heeft in dit arrest benadrukt dat de loyauteitsplicht van de werkneemster ten aanzien van haar werkgever haar vrijheid van meningsuiting beperkte.

De rechtbank herneemt vervolgens dezelfde beginselen in geval van ongepaste gedragingen (seksistische en grove uitdrukkingen, aanstootgevende, vulgaire of perverse uitlatingen).

De rechtbank behandelt ten slotte de motivering van het arbeidshof van Luik (afdeling Namen) in het arrest van 25 mei 2021, dat kennis moest nemen van het verzoek om toelating om de beschermde werknemer te ontslaan met betrekking tot dezelfde feiten. Het hof heeft benadrukt dat de uitlatingen een zeker openbaar karakter hadden en dat ze beledigend of vernederend waren voor de collega’s.

Ten slotte verwerpt de rechtbank – net als het hof trouwens – dat het om een humoristische publicatie kan gaan.

Het betreft een fout en deze heeft een zodanig ernstig karakter dat zij het ontslag rechtvaardigde.

Belang van de beslissing

Het is een vrij volledige herhaling van de grondwettelijke waarborgen en van het EVRM betreffende bepaalde grondrechten, die, zelfs indien het beginsel ervan zonder voorbehoud wordt bevestigd, beperkingen kennen, aangezien geen enkel recht absoluut is.

De zaak vormt ook de gelegenheid om het debat over het publieke of private karakter van de uitlatingen op sociale media in herinnering te brengen. In een arrest van 25 mei 2021 (Arbh. Luik, afd. Namen, 25 mei 2021, A.R. 2021/AN/54) heeft het arbeidshof van Luik de gedane uitlatingen onderzocht, waarbij het benadrukt dat, hoewel ze werden gedaan binnen een private Facebookgroep, deze groep talrijke personen omvat, leden en niet-leden van de onderneming, waaronder een aanzienlijk aantal vrouwen. Het betreft volgens het hof eerder een gediversifieerd “publiek” dan een volledig homogeen en verworven publiek of een publiek dat gewend is aan de verweten commentaren.

Het is voor het hof moeilijk om deze uitlatingen als strikt privé te beschouwen, dit wil zeggen geuit in een beperkte, vriendschappelijke, intieme kring of een kring die gecontroleerd wordt door de betrokkene. Het betreft daarentegen “publieke” uitlatingen die worden gedaan ten aanzien van een zeer groot aantal personen, waaronder bepaalde onbekenden van degene die ze doet en die niet door hem werden erkend, en die nog ruimer kunnen worden verspreid.

Wat het openbare karakter van beledigingen betreft, heeft het hof verwezen naar een arrest van het Franse Hof van Cassatie van 10 april 2013 (Cass. Fr., 10 april 2013, nr. 344, opm. A CASSART, in R.D.T.I., 2013, p. 101), dat had geoordeeld dat dit niet het geval is wanneer de beledigingen werden geuit op een Facebookaccount die enkel toegankelijk is voor personen die erkend zijn door de auteur en in een zeer beperkt aantal.

Bron:  Arbrb. Luik (afd. Namen), 9 juni 2022, A.R. 21/271/A